Stormen, strandingen en schipbreuken

 

Het is al meerdere malen aangehaald, Ons kikkerlandje is, net als vele landen liggend aan oceanen en zeeën, vaak geteisterd door stormen. Nu hebben wij als waterschappers dat inmiddels aardig onder de knie gekregen. Stormen tot orkaankracht zullen er altijd wel blijven maar door dijk- en duinverhogingen, het deltaplan en inpolderingen is het binnenland er stukken veiliger op geworden. Op zee zelf zal het altijd, vooral tijdens storm, wel spannend blijven. We schrijven nu een stukje historie over het wel en wee aan de Westenschouwense kust, daar waar water en land elkaar ontmoeten.

 

Getijden:

Voor de een ‘n abc’tje, voor de ander nog een vraagstuk, vandaar eerst een korte uitleg.

De eb en vloed bewegingen van de zee zijn de dagelijkse variaties van het zeeniveau: de getijden. De kustlijn verschuift daardoor twee keer per dag tussen een laagwater lijn en een hoogwater lijn, waartussen het getijdengebied ligt. Dit kan bij een vlak kustoppervlak kilometers breed zijn. Getijden zijn het gevolg van twee verschillende krachten. De aantrekkingskracht van zowel de maan als  de zon en de centrifugale kracht van het aarde-maan systeem.

 

 

 

 

 

 

De eerste is simpel voor te stellen. Zowel de maan als de zon trekken, door hun massa, het water op aarde naar zich toe. De maan levert het grootste deel (zo'n 70%) van deze kracht omdat zij veel dichter bij de aarde staat. Het gevolg is dat een deel van het water naar de maan-kant van de aarde toestroomt, waar het zeeniveau zal stijgen. 

Voor de tweede kracht moeten we de aarde en de maan als één systeem zien. Dit systeem draait om een gezamenlijk middelpunt heen. Dit middelpunt ligt in de aarde, maar niet in de aardkern. Het ligt zo'n 1500 kilometer onder de aardkorst (het centrum van de aarde ligt ongeveer 6400 kilometer onder de korst). De draaiing om het middelpunt veroorzaakt een centrifugale kracht. Een deel van het water wordt als het ware weggeslingerd naar de kant van de aarde waar de maan niet staat.

Door deze twee tegelijk werkende krachten ontstaan er op aarde twee (tegenover elkaar staande) gebieden met extra water, gescheiden door twee gebieden met een tekort aan water.

De draaiing van de aarde om zijn eigen as verplaatst deze hoogwater gebieden over de aarde en hierdoor ondervindt een plaats twee keer per dag hoog tij en twee keer per dag laag tij. Tussen hoog- en laag tij vinden de eb- en vloed bewegingen plaats.

Extra hoog getijde (springvloed) ontstaat als de aantrekkingskracht van zon en maan en de centrifugale kracht elkaar versterken. Dit gebeurt bij nieuwe en bij volle maan, als zon, maan en aarde in een rechte lijn staan. Wanneer de krachten een rechte hoek met elkaar maken (tijdens het eerste en derde kwartier van de maancyclus), ontstaat er een extra laag tijd: doodtij. Doordat de aarde in een ellipsvormige baan rond de zon draait en de zon hierbij niet geheel in het centrum van deze ellips ligt, is hier ook nog een verschil in aantrekkingskracht van de zon. Wanneer de aarde dichtbij de zon staat, het perihelium genoemd, is deze aantrekkingskracht het grootst. Dit perihelium valt op aarde tussen 2 en 5 januari. Als er op dat moment springtij is, dan is dit nog iets sterker dan normaal. Als er op dat moment doodtij is, dan is het verschil tussen hoog- en laagwater nog iets minder. 

Als de zon het verst van de aarde staat, het aphelium genoemd, dan is het effect van de kracht van de zon op aarde minder dan normaal. Het aphelium vindt op aarde plaats tussen 3 en 6 juli. Daardoor is het effect van een springtij of doodtij op dat moment iets minder uitgesproken.

 

 

Een nog vrij onbekend fenomeen bij het grote publiek is het volgende. 

De Noordzee heeft een uitgesproken dubbeldaags getij. De getijdenbeweging in de Noordzee wordt veroorzaakt door twee getijgolven.

De eerste getijgolf komt vanuit het zuiden, vanaf de Atlantische Oceaan via het Nauw van Calais de Noordzee binnen. Deze getijgolf wordt in de zuidelijke Noordzee tegen de wijzers van de klok in omgebogen en versmelt in dit gebied met de getijgolf uit het noorden. Ze is voor de Noordzee van geringere invloed.

De tweede getijgolf komt vanuit het noorden vanaf de Atlantische Oceaan om Schotland heen de Noordzee binnen en beweegt zich vervolgens eerst langs de oostkust van Schotland en Engeland zuidwaarts. Zij wordt tegen de wijzers van de klok in omgebogen in het nauwere zuidelijke deel van de Noordzee om zich, na versmelting met de restanten van de zuidelijke getijgolf, verder in noordoostelijke richting langs de kust van Nederland, Duitsland en Denemarken voort te bewegen.

Karakteristiek voor met name de zuidelijke Noordzee is de geringe dagelijkse ongelijkheid, ondanks de ligging op grotere breedtegraad. Dit komt doordat de twee getijgolven die het getij in de Noordzee bepalen een halve dag met elkaar in leeftijd verschillen. Wanneer de ene golf als gevolg van de dagelijkse ongelijkheid verhoogd is, dan is de andere juist verlaagd, en omgekeerd.

 

Stormen en overstromingen:

We een selectie gemaakt vanaf de 14e eeuw die enkel de Zeeuwse kust teisterden.

 

1334, 23 november: Sint-Clemensvloed

1362, 16 januari: Tweede Sint Marcellusvloed

1374, 9 oktober: Stormvloed van 1374

1404, 19 november: Eerste Sint Elisabethsvloed

1421, 19 november: Tweede Sint Elisabethsvloed

1424, 19 november: Derde Sint Elisabethsvloed

1477, 27 september: Eerste Cosmas- en Damianusvloed

1509, 26 september: Tweede Cosmas- en Damianusvloed

1530, 5 november: Sint-Felixvloed

1532, 2 november: Allerheiligenvloed van 1532

1552, 13 januari: Sint-Pontiaansvloed

1570, 1 november: Allerheiligenvloed

1633, 1 november: Zware storm

1682, 26 januari: Stormvloed van 1682

1717, 25 december: Kerstvloed

1809, 29 januari: Watersnood van 1809

1820, 23 januari: Watersnood van 1820

1906, 12 maart: Stormvloed van 1906

1916 14 januari: Watersnood van 1916

1953, 1 februari: Watersnood van 1953

 

U kunt zien dat er aardig wat zware stormen de Zeeuwse kust hebben aangedaan. In dit overzicht ontbreken echter de stormen die geen of weinig  invloed op het landschap hebben gehad, dit wil niet zeggen dat de hier ontbrekende stormen geen schade hebben toegebracht. Vele schepen zijn hierbij wel vergaan met duizenden opvarenden die het leven hebben gelaten. Mede omdat de Schouwse kustwateren vol met zandbanken ligt en vooral in vroegere tijden de navigatie niet is hoe het nu is kwamen heel wat schepen, groot en klein, in de problemen. Nu is elk wrak uniek en heeft een eigen verhaal. Door de eeuwen heen zijn hier talloze schepen gezonken; van boomstamboten uit de prehistorie tot Vikingsschepen en galjoenen, van VOC schepen tot stoomschepen, van onderzeeërs tot voorpostboten, en van vissersboten tot recenter gezonken vrachtschepen. Er is een lijst met alle gestrande en verloren schepen, maar ook hier beperken wij ons tot de “Kop van Schouwen”en dan met name het water voor de Westenschouwense kust, de voordelta.

 

De Zeeuw: Nederlands fregat (1844)

Ceres: NL Kofschip (1850)

Alfred en James: Engelse schoener (1850)

Catharina: NL Kofschip (1850)

Alexander: Franse sloep (1852)

Melanie: Belgische vissloep (1854)

La Paradis: Franse logger (1865)

Seagull: Noorse schoener (1870)

Affghan: Engelse vishoeker (1875)

Gustaf: Zweeds stoomschip (1881)

Rotterdam: Nederlands stoomschip (1883)

Reval: Duits stoomschip (1886)

Zeemeeuw: Nederlandse logger (1888)

Baidar: Engels stoomschip (1897)

Mijnenlegger: Duitse mijnenlegger MFP 827 (1944)

Bore VI: Finse stoomschip (1953)

St. Joseph: Klipper (1963)

*Note: extra info over ‘n aantal schepen is informatie te vinden via: https://www.wrecksite.eu/Wrecksite.aspx

 

In het stukje strandingen beperken wij ons tot de voorlaatste 2 recente gebeurtenissen omdat deze ter plekke, op het strand, hebben plaats gevonden.

 

Mijnenlegger:

Hoewel deze eerste weinig met stormen, echte strandingen of schipbreuken te maken heeft wil ik deze toch beschrijven. De 50 meter lange Duitse mijnenlegger MFP 827, DM klasse Marinefährprahm, was op 1 juli 1944 bezig met haar mijnenlegoperatie in het Krabbengat, een smalle vaargeul voor de Westenschouwense kust tussen de eblijn en een zandbank, Kattengatbank,  iets verder uit de kust gelegen. Haar taak was het leggen van 84 mijnen in Sperre K19. Daarbij voer het schip door een vermoedelijk wat ondiepere strook en kwam in aanraking met een verdwaalde strandversperring met daarop naar aller waarschijnlijkheid een antitankmijn, Duitse berichten praten over “eigene Mine”. Vanwege de opgelopen schade moest men het schip stranden om ongeschonden van boord te komen. Een militair werd vermist. Op 2 juli is het wrak wat verzonken. Het wrak is nooit geruimd maar ligt inmiddels diep verzonken onder het zand tussen palen 5 en 6. Voor jaren terug was het wrak nog te beduiken omdat het tegen de helling van de slijtgeul van het Krabbengat lag.

 

 

Bore VI:

 

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953, de ons nog zo bekende dag van de watersnoodramp, voerde het 1380 ton metende Finse Stoomschip Bore VI langs de Schouwse kust. Het was onderweg van Rouen in Frankrijk naar Amsterdam om daarna door te varen naar de thuishaven, het Finse Türkü. Het stoomschip, gebouwd in 1919 te Malmö raakte door de zware storm uit de koers en probeerde daardoor voor anker te gaan. Het geweld van de storm deed de ankerkettingen breken en hoewel men probeerde op volle kracht van de kust af te komen, een stranding was niet meer te vermijden. Een “mayday” was al verzonden maar de reddingsboten kwamen te laat, het schip lag al op het strand bij strandpaal 13, iets ten noorden van de inmiddels gesloten duinovergang van Toledo’s Pad zo goed als tegen de duinen. De gehele bemanning, negentien mannen en drie vrouwen zijn heelhuids van boord kunnen komen. Na enkele mislukte bergingsacties lukte het op 3 december 1953 het schip richting zee te verplaatsen waarna het met extra hoogwater op 19 december geheel vrij kwam en opgesleept werd naar Dordrecht. Na een mislukte Franse kooppoging is het schip in 1956 te Hendrik-Ido-Ambacht gesloopt.

 

Tot zo ver dit verhaal.